Het vetpercentage geeft veel meer informatie over hoe gezond je bent dan alleen gewicht. Maar het moet wel goed gemeten worden.
Het vetpercentage wordt meestal gemeten op een speciale weegschaal of met een soort ‘knijper’: een huidplooimeter.
Een vetpercentagemeting op een weegschaal gebeurt via een heel zwak elektrisch stroompje dat door het lichaam wordt gestuurd. Vet, vocht en spieren reageren anders op het stroompje, waardoor de weegschaal weet hoeveel er van wat aanwezig is in het lichaam.
Het is dus belangrijk om bij elke meting ongeveer evenveel vocht in je lichaam te hebben. Alleen dán kunnen metingen vergeleken worden met elkaar. Het makkelijkst is om de meting altijd op dezelfde dag en dagdeel te doen, vóór de training en met een lege blaas. Als je te weinig water hebt gedronken kan het vetpercentage hoger lijken: erg demotiverend!
Door het trainen is de zweetproductie hoger. Ook na het douchen zijn de voeten en handen vochtiger, waardoor de meting onbetrouwbaar wordt.
Uiteindelijk zie je vooral op langere termijn verschil in vetpercentage. Je voeding, timing, alcohol- of caffeïnegebruik en zelfs de tijd van de maand kunnen metingen verstoren. Blijf hetzelfde apparaat voor elke meting gebruiken: dan kunnen de metingen het meest betrouwbaar vergeleken worden.