Vetcellen hebben we liever minder dan meer. Maar toch zijn ze nodig. Hoe werken vetcellen in het lichaam precies?
Vetcellen worden groter doordat er vet in wordt opgeslagen. Dat gebeurt vooral tijdens de kindertijd en pubertijd. Als een vetcel van een kind eenmaal te groot is, splitst de cel. Op deze manier worden het er meer.
Dit proces stopt rond het 20e levensjaar. Tijdens het verdere leven blijft het aantal vetcellen constant: ongeveer 50 miljard. Ieder jaar vervangt het lichaam zo’n 10 procent van de vetcellen maar het totaalaantal blijft gelijk. Vetcellen zitten vooral op buik, billen en bovenbenen.
Afvallen of aankomen heeft geen invloed op het aantal vetcellen. De cellen groeien en krimpen alleen maar. Alleen door liposuctie, een techniek waarbij vetcellen weggezogen worden, wordt het totaalaantal vetcellen minder.
Maar: dit is tijdelijk! Het bijzondere is dat het lichaam het aantal vetcellen gelijk houdt, ook na liposuctie. De vetcellen worden opnieuw aangemaakt, en komen vaak op een andere plek terug.
Als een volwassene met overgewicht flink afvalt, blijft het aantal vetcellen gelijk maar deze zijn minder met vet gevuld. Vetcellen geven leptine af, een hormoon dat hongergevoel voorkomt. De legere vetcellen na het afvallen geven minder leptine af. Dit zorgt er vervolgens voor dat er sneller een hongersignaal komt.
Het anti-hongerhormoon leptine is niet alleen belangrijk voor het reguleren van de eetlust, ook voor het afweersysteem is het hormoon cruciaal. Bij een te laag vetpercentage, en dus weinig leptine, worden mensen sneller ziek. Het afweersysteem is dan niet sterk genoeg voor onschuldige virussen, bacteriën en schimmels.