Iedereen die weleens bezig is geweest met afvallen kent de BMI wel, oftewel de Body Mass Index. Wat zegt die berekening over ons?
De BMI wordt heel simpel berekend: je lichaamsgewicht gedeeld door het kwadraat van je lengte. Het is ontworpen door Adolphe Quetelet. In het Nederlands heet de BMI ook wel de Quetelet Index.
Wat deze formule eigenlijk berekent is hoe ons gewicht over onze lichaamslengte is verdeeld. Hoe hoger de BMI, hoe meer gewicht we per centimeter met ons meedragen. Een gezond BMI ligt tussen de 18,5 en 25.
Maar de BMI kent ook nadelen. Voor erg lange of erg korte mensen is de BMI niet zo betrouwbaar. Lange mensen zijn niet simpelweg ‘grotere’ mensen. Vaak is de botstructuur lichter bij langere mensen, en zegt de BMI ‘te snel’ dat ze overgewicht hebben. Ook voor erg gespierde mensen werkt de BMI niet. De beroemde bodybuilder Arnold Schwarzenegger had ooit een BMI van 31. Maar dat betekent niet dat hij overgewicht had… Mensen uit Azië hebben baat bij een iets lager BMI dan bijvoorbeeld Nederlanders. Voor kinderen gelden ook andere normen voor BMI, omdat hun lichaamssamenstelling anders is.
De BMI is dus niet betrouwbaar. De BMI was ooit bedoeld om groepen mensen mee te beoordelen, en niet om te bepalen of individuen een gezond gewicht hebben. Maar wat kunnen we wél gebruiken?
De middelomtrek en het vetpercentage zijn iets lastiger te meten maar zijn betrouwbaardere maatstaven voor onze gezondheid. Het vetpercentage kun je bij een sportschool laten meten op een speciale weegschaal. Die vertelt hoeveel vet en spieren je hebt. Dat zegt natuurlijk precies wat je wilt weten.
De middelomtrek vertelt je hoeveel buikvet je hebt. Dat is namelijk de gevaarlijkste vorm van vetopslag in het lichaam. Dit kun je gemakkelijk zelf meten: leg het meetlint midden tussen de onderste rib en de bovenkant van je bekken (dus niet het smalste gedeelte van je middel). Leg het meetlint horizontaal aan de grond. Een middelomtrek van 79-94 cm voor volwassen mannen, en 68-80 cm voor volwassen vrouwen is gezond.